vrijdag, april 26, 2024
HomeUit de oude doosOude clubheldenHerman Bekkerin: ,,Alleen niet in de keuken gestaan bij Roodenburg”

Herman Bekkerin: ,,Alleen niet in de keuken gestaan bij Roodenburg”

-

Featured_oude clubheldenHoger dan het vierde elftal is Herman Bekkerin (77) bij Roodenburg nooit gekomen. Een goede beslissing van de technische commissie die in zijn tijd de elftallen samenstelde. ,,Ik was geen ster,” vertelt hij met veel zelfkennis op de eerste dag van september. ,,Ik stond als rechtsbuiten opgesteld en ik was snel, en daar is alles mee gezegd.”

Natuurlijk herinnert hij zich de leuke potjes tegen Stompwijkse Boys, Rouwkoop en de bekende andere Leidse voetbalclubs. ,,Ik ben eigenlijk begonnen bij Lugdunum, een blauwe maandag, hoor,” vertelt Herman. ,,Ook bij VNA aan het Zwarte Pad heb ik een paar wedstrijden gespeeld. Maar ik vond het niet denderend bij ‘Vechten Na Afloop’, zoals door velen de afkorting werd verbasterd.” Bij Roodenburg – begin jaren ’60 – had hij mannen in het elftal als Piet Polanen, Dick Bonnet , wiens vader een tijdje penningmeester van de blauw-zwarten is geweest, Hennie Henzen en zijn zwagers Aad van Dijk en Ger van Eijgen.

En daarmee is de actieve voetballoopbaan van Herman Bekkerin wel behandeld, helemaal. In de voetbalgeschiedenis van Leiden zal de naam van Herman Bekkerin niet voorkomen, zelfs niet in een voetnoot. Het doet hem niets. De voormalige restaurateur van oude gevels en monumenten is echter voor de club uit Noord heel belangrijk geweest. Alle banen en baantjes die er in de destijds trotse vereniging waren te vergeven, heeft Herman een adequate invulling gegeven. ,,Bij Roodenburg heb ik alles gedaan, alleen niet in de kantine gestaan.”

Het meest trots anno nu is Herman Bekkerin nog steeds op het jarenlange jeugdleiderschap bij de club. Hij haalde er als één van de eerste leiders een KNVB-diploma voor. De lessen werden gegeven in een zaaltje van Eigenzorg aan de Stationsweg.

Maar eerst een nadere kennismaking met de man die in 1937 werd geboren in De Genestetstraat, die in de ‘hakbijlenbuurt’, de binnenstad en de Merenwijk woonde en nu op de Castellumweg heel gelukkig is met zijn Henny, met wie hij al meer dan vijftig jaar lief en leed deelt. Herman en Henny zijn nog steeds dol op elkaar. Dat kun je zien! Parkiet Barney kan de namen van zijn baasjes opdreunen, Bella de hond zou het liefst achter de mannetjes aan zitten en vanaf grote foto’s bekijken de dochters Petra en Andrea, de vier kleinzonen en de kleindochter (met haar vriend) de vredige taferelen die zich tussen de beide echtelieden afspelen. Het is goed toeven in Huize Bekkerin. Zoiets voel je.

Herman Bekkerin

Jeugdraad

,,Wij waren de eerste en misschien wel de enige voetbalclub in Leiden en omgeving met een Jeugdraad,” begint Herman het gesprek, ,,van elk elftal had er één speler zitting in de Jeugdraad. Wij kwamen elke maand bij elkaar en iedereen mocht zijn zegje doen en vertellen wat er verbeterd kon worden aan de organisaties en dergelijke.” Jeugdvoorzitter Wim van der Drift en Jan Lovink hadden zich sterk gemaakt voor de Jeugdraad. Van der Drift, een ‘oude vrijgezel’, verhuisde later naar Amsterdam, vertrok vervolgens naar het buitenland en is overleden. Jan Lovink is gelukkig nog ‘alive and kicking’. Hij verstuurt nog wekelijks zijn veel gelezen Roodenburg Nieuwsbrief. De opleiding van UVS wordt in alle toonaarden – terecht of onterecht – bezongen, die van Roodenburg in die tijd was ‘gewoon sterk’.

Foto’s

Herman komt op stoom, het hele lange verleden drijft naar de oppervlakte. Hij springt op en komt even later terug met een stapel foto’s, krantenknipsels en vaantjes. Parafernalia is het dure woord voor deze schat aan tastbare herinneringen. Aan elk stukje historie is een verhaal verbonden. Kampioenschappen van Roodenburg worden met recepties bekroond en met feestavonden gevierd. De sportwethouder, mevrouw Groen, komt het bestuur feliciteren. De onvermijdelijke bal wordt als het cadeau – hoe origineel! – in dankbaarheid aangenomen. ,,Kijk, daar zitten voorzitter Louwtje Zitman en ik, wij leven nog. Tweede voorzitter Nico Vogelenzang en bestuurslid Henk Uiterdijk zijn dood.” Herman moet even op adem komen en zegt dan: ,,Het is niks om ouder te worden, maar er vallen zoveel mensen weg.” Om dan over te gaan op de eerste sponsor van Roodenburg.

Adler

,,Dat was Adler, van de typemachinefabriek,” weet hij. ,,Nee, geld kregen wij niet. Bij Adler konden wij elke week de post bezorgen, die door de sponsor van zegels werd voorzien en op de bus gedaan. In die tijd ontvingen de spelers elke week een wedstrijdkaart.” Bij Adler mocht ook de kantine – gratis en voor niets – gebruikt worden. Voor de drank zorgde de club. Daar werden ook thema-avonden georganiseerd. Een Cowboy-Avond bij voorbeeld. Iedereen moest verkleed komen. De bardienst was ook in cowboypakken gestoken. ,,Er moest natuurlijk zo’n stier komen, waarop gerost kon worden,” lacht Herman. ,,Maar er was onvoldoende krachtstroom. Die hebben we toen geleend, ik meen bij Jobo, de Bouwers.” Er waren wijn- en kaasavonden, avonden met koud buffet, er werd gesjoeld en gekaart. En de opbrengst ging in de clubkas. ,,Een mooie tijd,” verzucht hij.

Vrouw Henny heeft in de jaren dat haar man in het bestuur zitting had bij elke thuiswedstrijd in de bestuurskamer als gastvrouw geassisteerd. ,,Weet je,” vertelt Henny, voor wie het gesprek een ‘staande vergadering’ is (,,Als ik sta, ben ik groter.”), “mijn ouders hebben jarenlang in het het Praethuis geholpen. ,,Het Praethuis? “Ja, het Praethuis, zo werd de bestuurskamer genoemd. Het Praethuis werd op 5 december 1970 geopend.” Ook Henny heeft daar de bestuursleden van uiteenlopende verenigingen bediend.

Landelijke jeugd

Het gesprek schiet alle kanten op. De jeugd van Roodenburg speelde landelijk. Daar kwamen ook de bestuursleden van de landelijke clubs. Denk aan Ajax, FC Utrecht en aan Feyenoord. ,,Bij Feyenoord werden wij altijd het sympathiekst ontvangen,” weet Herman. ,,Na afloop van de wedstrijd gingen wij naar de bestuurskamer en daar zat Guus Couwenberg, een legendarische figuur.” Diezelfde Couwenberg zei tegen Herman Bekkerin wat hij wilde drinken. Een biertje, een watertje. ,,Of soms een borreltje?” Een koude Jonge gaat er altijd wel in. ,,Bedien jezelf,” zei Couwenberggastvrij. ,,Daar is de koelkast.” ,,Toen Feyenoord bij ons speelde, was Couwenberg er ook. Ik herinnerde mij zijn amicale wijze van optreden. Voor hem had ik dus ook een Jonge Klare.”

Jeugdleider

Een fijne tijd noemt Herman de periode dat hij elftalleider en trainer was. Hij kreeg altijd de C1 toegewezen. Waarom? Dat weet hij niet. ,,Misschien omdat op die leeftijd de moeilijke jaren beginnen,” vermoedt hij. Met die knullen had hij zelden problemen. Herman kon goed opschieten met die jonge gasten. Hij had altijd dertien spelers tot zijn beschikking. Dat betekende dat er twee jongens op de bank moesten beginnen. Makkelijk zat. ,,Maar jongens willen voetballen, dat begrijp ik best.” Soms, zoals bij DoCoS, lukte het hem om alle dertien de wei in te sturen. Dat ging zo: ,,Het was winter. Bij DoCoS en bij ons stonden twee jongens in de dug-out te kleumen van de kou. Ik naar de leider van DoCoS. Wat vind je er van wanneer we met dertien man spelen? De leider van DoCoS vond het prima, maar maakte een voorbehoud: wanneer een van de spelers geblesseerd het veld uit moet, gaat er tegelijk een van de andere partij ook uit. Deal.” Een van de jeugdspelers die hij nooit vergeten zal is Per Crispijn. Een schat van een jongen, zo meent Bekkerin, die hij nog regelmatig tegen komt. Per is trainer geworden. ,,Op 3 oktober weet ik hem altijd te vinden bij De Valk, het eetcafé. Daar geeft hij mij dan een glaasje, en nog een en nog een. Wanneer ik niet oppas blijf ik daar hangen en dat is niet de bedoeling.”

Woutje

Hij laat een foto zien, C1, met Woutje Holverda. ,,Wout was een lekker ventje, spontaan, eerlijk, een rasvoetballer. Hij was elke dag te vinden op het schoolpleintje in de Lusthoflaan.” Wie het interview van Robbert Minkhorst in het Leidsch Dagblad van 20 augustus 2014 leest, krijgt in geuren en kleuren het verhaal van ‘Hermans Ontdekking’. Herman heeft Woutje Holverda ontdekt en er is niemand die dat ontkent. Nee, het wordt door vriend en vijand bevestigd. Herman haalde Wout uit de D-pupillen en zette hem meteen aan ‘het grote werk’ bij de C1. Hij werd tot verbazing van iedereen gebombardeerd tot spits. ,,Dat kan toch niet, Herman, Woutje is te klein om als spits te fungeren,” werd er geroepen. Bekkerin trok zich er niets van aan. Hij had de sprongkracht gezien van zijn oogappel. Wout kon koppen als geen ander. Dat koppen heeft Wout niet de kop gekost, maar wel zijn hersens aangetast. De ster uit Noord, die furore maakte als profvoetballer, lijdt aan Alzheimer. De geneesheren wijzen de duizenden kopballen aan als oorzaak van deze neurologische aandoening. Wout weet wat er aan de hand is. Hij kreeg zijn benefiet, georganiseerd door het Leidsch Dagblad en Rijnsburgse Boys. De oud-profs van Ajax en Sparta kwamen opdraven en de helaas matig bezette tribunes konden zien dat Wout het maken van doelpunten nog niet was verleerd. Het werd zijn ‘finest hour’. Was Herman Bekkerin erbij om zijn pupil voor het allerlaatst aan het werk te zien? Het antwoord is nee. ,,Toen ik er om vroeg, waren er geen VIP-kaarten meer.” Meer wil de besnorde Roodenburg-man er niet over zeggen.

En nog dit

Liever praat hij over het jeugdkamp in Luxemburg met vijftig jongens, over het Leidse C-elftal waarvan hij ook leider is geweest, over het ‘fijne gezin’ waar hij uitkomt en nog de laatst levende is (zijn twee broers en twee zusjes zijn overleden), en – met een stralende lach – over de korte tijd dat hij verzekeringsagent (fondsbode) is geweest (,,Ik wilde toen iets anders gaan doen”), over zijn vele reizen met Henny, zijn vrouw, die hij leerde kennen tijdens een dansavond in het St. Anthonius Clubhuis (Henny: ,,Ik zag die gozer en vond hem aardig en dat is altijd zo gebleven”), over zijn dochters die zo goed konden zwemmen en alleen op zaterdag na de zwemles in de Overdekte een patatje mochten kopen bij De Drie Vissers.

Henny: ,,Weet je nog, Herman, dat ik ooit 200 kippen moest inpakken? Ze waren ijskoud, mijn handen waren gewoon blauw. Haha.”

Dan moet er nog een raadsel worden opgelost: Bekkerin zonder ‘g’, dat kan natuurlijk niet. Er komen allerhande papieren op tafel. De stamboom van de familie Bekkerin, zonder ’g’. Die gaat terug tot 1812. Met dank aan de broer van Hermans vader. ,,Een oude koloniaal, die aan een tropische ziekte is gestorven. Hij heeft het allemaal uitgezocht. Ergens is er een fout gemaakt bij het aangeven van een kind. De vader was in de bonen, misschien ook de ambtenaar van de burgerlijke stand. Maar op een bepaalde moment is die ‘g’ verdwenen. En zo is het altijd gebleven.

Nee, kijken naar wedstrijden is er niet meer bij., Herman Bekkerin volgt wel het Leidse amateurvoetbal. ,,Maar,” zegt hij, ,,de tijden zijn veranderd.” Hij mag graag zijn hengel uitgooien in de Zoeterwoudse Weipoort. Daar heeft hij een vaste stek en is er gelukkig. Zoals Herman dat zijn hele leven is geweest! Mooi toch!

Oh ja, parkiet Barney kan nog geen ‘Roodenburg’ roepen. Dat komt nog… er wordt aan gewerkt.

 

 

Must Read